Henri le Fauconnier
Henri Victor Gabriel Le Fauconnier (French, 1881–1946)
Henri Le Fauconnier was a French Cubist painter known for his depictions of landscapes, figures, and still lifes. Employing muted colors and bold outlines, Le Fauconnier composed his motifs with dynamic interlocking shapes, as seen in his painting Abundance (1910). Born on July 5, 1881 in Hesdin, France, he moved to Paris in 1901, where attended the Académie Julian. His early experimentation with the bold colors of the Fauvists gave way to the influence of Paul Cézanne’s use of tertiary hues and volumetric forms. Le Fauconnier went on to exhibit alongside Jean Metzinger and Fernand Léger at the 1911 Salon des Indépendants, and also played an important role in Wassily Kandinsky’s Der Blaue Reiter Almanach. The artist fled to the Netherlands at the beginning of World War I, where he remained for the next six years. During his time there, Le Fauconnier’s study of Dutch and Flemish Old Masters influenced his evolution into a more traditional style of paintings. The artist died on December 25, 1946 in Paris, France. Today, his works are held in the collections of The Museum of Modern Art in New York, the Hermitage Museum in St. Petersburg, and the Frans Hals Museum in Haarlem, Netherlands, among others.
Wikipedia click here
NRC artikel click here
Henri Le Fauconnier
Artikel verschenen in Studio 2000 Magazine, nr. 2 juni 2011
Het contrast tussen wereldstad Parijs en het Zeeuwse stadje Veere aan het begin van de twintigste eeuw moet, op zijn zachtst gezegd, groot geweest zijn. Henri Le Fauconnier ondervond het verschil tussen deze twee werelden aan den lijve, toen hij in de zomer van 1914 met zijn vrouw Marousia in Veere aankwam.
De Franse kunstenaar was daarheen gekomen op aanraden van zijn Nederlandse vriend Conrad Kickert, die jarenlang in Parijs had gewoond en daar deel had uitgemaakt van de kring rond Le Fauconnier, de kubisten van de Montparnasse. Kickert was kunstenaar en kunstcriticus en verbleef in juni 1914 in Nederland; hij woonde met zijn vrouw in het werfhuis in Veere. Vanwege de oorlogsdreiging besloot hij voorlopig niet naar Parijs terug te keren. Hij nodigde Le Fauconnier uit, die op zijn verzoek in ging: hij kende Veere van enkele ansichtkaarten die Kickert hem had toegestuurd, en het leek hem een goede plaats om te werken.
Zou hij zich als inwoner van de belangrijkste en meest bruisende stad op kunstgebied een voorstelling hebben kunnen maken van het leven in Zeeland? Het echtpaar vestigde zich in het Kraanstraatje in Veere en Le Fauconnier maakte een snelle start met nieuwe schilderijen. Voor een expositie bij de Rotterdamsche Kunstkring, begin 1915, stuurde hij maar liefst vijftien werken uit zijn Veerse periode in, landschappen en figuurstukken. Wellicht was de rust in het Zeeuwse stadje voor Le Fauconnier toch te groot, want na enkele maanden verhuisden de kunstenaar en zijn vrouw naar Amsterdam. Le Fauconnier keerde in 1920 nog wel eens terug naar Veere.
Veere en Domburg waren de belangrijkste kunstenaarsplaatsen in Zeeland. Hoewel dicht bij elkaar gelegen, waren ze heel verschillend, zoals te lezen is in ‘Heel de wereld trekt naar Veere’ (Leeman 2003). Waar Veerse kunstenaars vaak een speciale band hadden met de inwoners van het stadje, ontbrak dit in Domburg grotendeels. Het culturele leven was daar een seizoensgebonden verschijnsel en slechts enkele schilders woonden permanent in Domburg; de meeste kunstenaars, onder wie Piet Mondriaan en Jan Toorop, vestigden zich er in de zomermaanden. De kunstenaars hadden nauwelijks banden met de meeste inwoners van Domburg, maar onderling bestond er wel een zeer hechte band. De schilders – zowel de zomergasten als de enkele in Domburg gevestigde – vormden een hechte kunstenaarskolonie, waarin gezocht werd naar nieuwe wegen in de kunst en waarin veel van hen zich bezig hielden met spiritualiteit of theosofie. Aan de Domburgse bevolking ging dit grotendeels voorbij; de betrokkenheid van niet-kunstenaars bij de kunst beperkte zich tot een kring van kapitaalkrachtige badgasten.
In Veere waren de kunstenaars juist volledig in de gemeenschap geïntegreerd. De kunstenaars namen volop deel aan het openbare leven ter plaatse: ze hadden zitting in comités, ouderverenigingen en bestuurscolleges. Kunstenaars en Veerenaren ontmoetten elkaar regelmatig in het schildersatelier. Vele Veerse meisjes en vrouwen stonden er in klederdracht model.Henri Le Fauconnier was er uiteraard ook te vinden: in forse penseelstreken schilderde hij meerdere doeken van Zeeuwse boerinnen.
Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op 1 augustus 1914 was Zeeland veranderd: veel Belgen en Fransen vluchtten over de grens en vestigden zich onder meer in Veere, Domburg, Middelburg en Vlissingen. Veel van de kunstenaars uit Parijs hadden in de voorgaande jaren al contact met de Domburgse groep: Franse kunstenaars kwamen zo nu en dan naar Domburg en op hun beurt namen Nederlandse kunstenaars die in Domburg werkten deel aan exposities in Parijs en aan bijeenkomsten in de wijk Montparnasse. De gevluchte kunstenaars voegden zij zich bij de Nederlandse kunstenaarsgroepen in Zeeland. In ‘Moderne kunst in Nederland 1900-1914’ (A.B. Loosjes-Terpstra 1987) is te lezen dat Mies Elout-Drabbe schreef: ‘Le Fauconnier kwam in 1914 aangespoeld door de oorlog, samen met eenige andere cubisten. Allen renden ze dadelijk naar Toorop toe, waar ze hartelijk ontvangen werden.’
De Nederlandse kunstenaars organiseerden sinds enkele jaren tentoonstellingen in Domburg. De zomertentoonstelling van 1914 trok 26 kunstenaars van wie er negen afkomstig waren uit Veere, onder wie Bernard Blommers, Lucie van Dam van Isselt, Jan Heyse, Wilhelm Vaarzon Morel en natuurlijk Conrad Kickert en Henri Le Fauconnier. Daarnaast waren ook Hendrik Jan Wolter, Paul Arntzenius en Théo Van Rijsselberghe van de partij; zij hadden als vaste woonplaats Laren, Den Haag en Parijs, maar verbleven die zomer als gast of varende schilder in Veere. Van de oorlog merkten de Zeeuwen niet veel: er waren weliswaar minder toeristen dan gebruikelijk, sommige goederen waren schaars en op stille dagen was af en toe het zware geschut aan de Belgische kust te horen, maar los daarvan was er weinig te merken van het oorlogsgeweld. Door de gevluchte Parijzenaars kreeg Zeeland op artistiek gebied een enorme impuls.
Parijs was in die tijd hét centrum voor nieuwe ontwikkelingen in de kunst, en de nieuwe stijlen en stromingen werden door de kunstenaars meegenomen naar Nederland. Piet Mondriaan, die in Parijs woonde maar door familieomstandigheden tijdelijk in Nederland verbleef, kon door het uitbreken van de oorlog niet terugkeren naar Parijs. Hij werkte daarom in Nederland verder aan de ontwikkeling van De Stijl. Le Fauconnier zou ook een grote bijdrage leveren aan de moderne kunst in Nederland: hij introduceerde het kubisme. Zijn Veerse werk laat deze invloeden al zien.
Le Fauconnier werd in Parijs gezien als een leidende figuur van de kubisten van de Montparnasse en onderhield vele contacten met Europese avant-gardekunstenaars. Zijn schilderscarrière was vlak na de eeuwwisseling begonnen. In 1901 trok hij als Henri Victor Gabriel Fauconnier vanuit zijn geboorteplaats Hesdin naar Parijs om rechten te studeren. Na zijn opleiding werd hij leerling in het atelier van Jean Paul Laurens, en in 1906 schreef hij zich in aan de Académie Julian. Hij had inmiddels zijn naam gewijzigd in ‘Le Fauconnier’, en in 1904 deelgenomen aan de Salon des Indépendents. In de eerste jaren maakte hij figuratief werk waarin hij experimenteerde met perspectief en kleur, beïnvloed door Matisse en door het felle kleurgebruik van de Fauves. Le Fauconnier reisde naar Bretagne, waar hij een jaar verbleef, legde nieuwe contacten met moderne schilders uit het buitenland en reisde in 1911 naar Italië. Bij terugkomst in Parijs richtte hij een atelier op en nodigde gelijkgestemde kunstenaars uit om lessen te volgen van Paul Cézanne. Met onder andere Jean Metzinger, Fernand Léger en Robert Delaunay shockeerde hij de Parijse kunstwereld toen hij tijdens de Salon des Indépendants van 1911 zijn nieuwe kubistische werk liet zien. Hij nam deel aan tentoonstellingen in binnen- en buitenland, en kreeg in 1912 de leiding over de Parijse Académie de la Palette, waar hij onder andere les gaf aan Marc Chagall. Al voor hij in 1914 naar Nederland kwam, was Le Fauconnier hier al bekend: hij stond in nauw contact met Nederlandse kunstenaars die in Parijs woonden en had met maar liefst 33 werken deelgenomen aan een tentoonstelling van de Moderne Kunstkring in het Stedelijk Museum. De tentoonstelling was onderdeel van een reeks, georganiseerd door Conrad Kickert om binnen- en buitenlandse moderne kunst in Nederland te exposeren.
Vooral de expositie van het werk van Cézanne en het kubistische werk van Picasso, Braque, Herbin, Schelfhout en Le Fauconnier stonden in de belangstelling. Het viel op dat Le Fauconnier andere opvattingen had betreffende het kubisme dan de meeste kunstenaars. In de tentoonstellingscatalogus verscheen zijn theoretische uiteenzetting ‘La sensibilité moderne et le tableau’, waarin Le Fauconnier zijn meer expressionistische opvatting van het kubisme verdedigde. Hij sprak van een gematigder kubisme, waarin de zichtbare werkelijkheid altijd herkenbaar blijft en waarin intuïtie een centrale plaats inneemt. Nederlandse kunstenaars zagen zijn theorie als het ‘manifest’ van het kubisme, en zijn stijl vond vrij gemakkelijk aansluiting bij het zoeken van de Nederlandse kunstenaars naar verinnerlijking.
De oorlog hield Le Fauconnier in Nederland. Na zijn verblijf van enkele maanden in Veere vestigde hij zich met zijn vrouw in Amsterdam, waar ze tot 1920 bleven wonen. Gedurende de zomers van 1915 en 1916 verbleven ze in Zandvoort, en in 1919 in Bergen. Le Fauconniers kubistisch-expressionistische stijl werd via de kunstenaarsvereniging ‘Het Signaal’, door hem en Piet van Wijngaerdt in 1916 opgericht, verder in Nederland verspreid. De kunstenaars binnen het Signaal maakten rijkelijk gebruik van schaduw, sterke kleuren, lijnen en vlakken om een grotere mate van innerlijkheid en diepte te bereiken. Hun werk legde de basis voor het donkere, figuratieve expressionisme van de Bergense School. Ondanks dat Le Fauconnier maar een jaar in Bergen woonde, was zijn aanwezigheid van cruciaal belang voor de ontwikkeling van deze nieuwe stijl, onder meer omdat hij de schilders in Bergen kennis liet maken met de ideeën van Paul Cézanne. De Bergense School ontwikkelde zich onafhankelijk van verdere internationale trends, want Franse en Duitse kunstcentra waren door de oorlog buiten beeld geraakt. De Nederlandse kunstenaars moesten zelf hun artistieke richting bepalen. De invloed van de nieuwe stroming is te zien bij kunstenaars als Leo Gestel, Jan Sluijters en Charley Toorop, maar ook bij de Belgische schilder Gustave De Smet, die tijdens de oorlogsjaren in Nederland verbleef en hier de overgang maakte naar een expressionistische schildertrant. Toen Le Fauconnier na een jaar Bergen verliet, was ook de Bergense School over zijn hoogtepunt heen. De schilder zou niet lang daarna terugkeren naar Frankrijk.